In het onderwijs worden soms zelfstandigen zonder personeel (ZZP’ers) ingezet. Hoewel dit flexibiliteit biedt, moeten scholen goed opletten of deze zelfstandigen ook daadwerkelijk als ZZP’er werken en dat er geen sprake is van schijnzelfstandigheid. Schijnzelfstandigheid leidt tot juridische risico’s voor onderwijsinstellingen. In deze bijdrage leggen we uit wat schijnzelfstandigheid inhoudt en welke ontwikkelingen er op dat vlak aankomen.
Wat is schijnzelfstandigheid?
Schijnzelfstandigheid houdt in dat iemand werkt als zelfstandige, terwijl er eigenlijk volgens het arbeidsrecht sprake is van een dienstverband. Dit kan ook als er op schrift geen arbeidsovereenkomst aanwezig is maar een zzp-overeenkomst. Niet de overeenkomst, maar de feitelijke situatie is leidend.
Op hoofdlijnen is sprake van schijnzelfstandigheid als:
Vaak draait het bij een beoordeling of wel of geen sprake is van schijnzelfstandigheid om dit laatste punt. Om te beoordelen of sprake is van een gezagsverhouding zijn verschillende gezichtspunten ontwikkeld in de jurisprudentie. Daarbij is onder andere van belang wie de aard van de werkzaamheden bepaalt en de manier waarop, wanneer en waar ze worden uitgevoerd.
In het onderwijs is een gezagsverhouding al vrij snel aan de orde, zeker in het geval van docenten die volgens een bepaalde lesmethode en met een vast lesrooster (moeten) werken. Het advies is dan ook om docenten niet als zzp’er in te schakelen. Voor andere functies was tot nu toe onder omstandigheden meer ruimte om iemand als zzp’er in te schakelen. Als een zzp’er in feite als werknemer functioneert zonder dat de juiste premies worden afgedragen, kan dit voor de werkgever tot forse naheffingen leiden.
Nieuwe regels en de WZOP-toets
In januari 2026 treedt het Wetsvoorstel Verduidelijking Beoordeling Arbeidsrelaties en Rechtsvermoeden in werking. Dit wetsvoorstel bevat een rechtsvermoeden voor ZZP’ers: als een zzp’er minder dan € 33 per uur verdient, wordt automatisch aangenomen dat het om een werknemer gaat, tenzij de werkgever het tegendeel kan bewijzen. Ook bevat het wetsvoorstel een nieuwe wijze van beoordelen van arbeidsrelaties, de zogenaamde WZOP-toets (Werknemer-Zelfstandige-Ondernemerschap). Deze toets beoordeelt specifieke kenmerken die wijzen op zelfstandigheid of werknemerschap. Vooralsnog worden bij die beoordeling ook de elementen van ondernemerschap (bijvoorbeeld het hebben van meerdere klanten) betrokken. In de nieuwe toets wordt dit aspect pas na bovenvermelde afweging meegenomen en telt het dus niet meer gelijkwaardig mee.
Strengere controle door Belastingdienst per 2025
Per 1 januari 2025 vervalt het handhavingsmoratorium, waardoor de Belastingdienst strenger gaat controleren op schijnzelfstandigheid. Als bij controle blijkt dat er sprake is van schijnzelfstandigheid, kan dit leiden tot hoge boetes en naheffingen van werkgeverspremies. Deze naheffingen kunnen met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2025 worden opgelegd, wat bij controle later in het jaar grote financiële gevolgen kan hebben. In 2025 geldt een overgangsperiode: er zullen nog geen boetes worden opgelegd als de organisatie laat zien met dit onderwerp aan de slag te zijn en maatregelen treft.
Advies aan onderwijsinstellingen
Het advies dat al langere tijd gold om de flexibele schil goed te monitoren wordt de komende tijd extra belangrijk. Het is goed een inventarisatie te maken van contracten met ZZP’ers. De overheid heeft de tool Beoordeling arbeidsrelatie ter beschikking gesteld om een inschatting te maken van de aanwezigheid van schijnzelfstandigheid. Bij twijfel kunnen scholen afstemmen met de Belastingdienst.