Om in aanmerking te komen voor subsidie in de Regionale Aanpak Personeelstekorten (RAP) moeten de in een RAP-regio verenigde vo-scholen samenwerken met minimaal één lerarenopleiding. In sommige regio’s is zo’n verbinding al jarenlang vanzelfsprekend. In andere is het nog zoeken naar balans. In gesprekken met nauw betrokkenen verkende Voion in een aantal regio’s de rol van opleidingsinstituten in de RAP. Vertrouwen en flexibiliteit blijken de sleutels tot een geslaagde samenwerking.
In RAP-regio Rijnmond sloegen schoolbesturen en lerarenopleiders al in 2008 de handen ineen. De samenwerking in de RAP is daar een logisch gevolg van. Het vo gaat samen met Hogeschool Rotterdam en de universitaire lerarenopleidingen van Leiden en Delft de tekorten te lijf. Ze werken gezamenlijk in een opleidingsschool waarin studenten hun theoretische opleiding combineren met voor de klas staan.
De regio Rijnmond heeft te maken met langstudeerders. Studenten vinden relatief eenvoudig een baan in een tekortvak. Zulke studenten kunnen prima vo-docenten worden, zijn dat misschien deels al, maar ze tellen niet mee in de resultaten van hun opleidingsinstituut omdat ze nog niet afgestudeerd zijn en ze zijn bovendien onbevoegd. Ze blijven ingeschreven als student, maar als ze eenmaal een veeleisende baan hebben, zijn ze minder geneigd hun studie af te maken. Dat kost hen tijd die ze dan niet meer hebben. Liesbeth Bloeme, programmaleider in Rijnmond: “Eigenlijk kan het niet, formeel mogen scholen geen onbevoegde docenten in dienst hebben, die moeten na twee jaar ook echt afgestudeerd zijn. In eerste instantie hebben vooral de instituten er last van, die hebben het dan ook aangekaart. Het kost hen geld. De scholen vonden het nog niet zo’n probleem, maar dat is het natuurlijk wel. Het is in ieders belang dat deze studenten afstuderen en er ook bij tekortvakken bevoegde docenten voor de klas staan.”
Ook Hans van der Linden (Regionale Academische Opleidingsschool West-Friesland) ziet het probleem van deze zogenaamde groenpluk. “In onze regio hebben we de werkgroep Bevoegd Bekwaam. Er zitten best veel mensen in het onderwijs die volgens hun werkgever wel bekwaam zijn, maar nog niet bevoegd. Om die nou een heel deeltijdtraject van drie of vier jaar op de lerarenopleiding te laten volgen… Je kunt ook heel gericht kijken op welke gebieden zo iemand zich nog moet ontwikkelen. Is dat op pedagogisch-didactisch of juist op vakinhoudelijk niveau? Idealiter levert de lerarenopleiding aan zo iemand maatwerk. Daarom moeten opleiding en vo-school die structuur van meet af aan samen opzetten. Het moet voor beide partijen werkbaar, én de betrokken collega, werkbaar zijn. Je wilt geen afbreuk doen aan de kwaliteit die nodig is om les te geven..”
Zij-instroom
Ook bij het zij-instroomtraject in RAP-regio Rijnmond zijn zowel opleidingsinstituten als scholen intensief betrokken. Bloeme: “De vo-scholen hebben docenten nodig, het liefst snel. Het vo wil graag maatwerk leveren aan zij-instromers die zo snel mogelijk voor de klas willen. Dan merk je dat een lerarenopleiding vaak maar een klein onderdeel van een grote diplomaverstrekkende instantie is die gebonden is aan wet- en regelgeving en dat maatwerk hierdoor beperkt mogelijk is.
Er zijn veel studenten die geschiedenisleraar willen worden, maar er zijn niet zoveel banen. We zijn nu een traject aan het ontwikkelen waarin studenten een gecombineerde bevoegdheid behalen. Studenten geschiedenis volgen dan bijvoorbeeld ook de opleiding docent Nederlands. Zo proberen we de vraag van de scholen en het aanbod van de instituten op elkaar te laten aansluiten.” Pluspunt: daarmee voorkomen opleidingen desinvestering.
Onderwijsloket
Iets zuidelijker, in Noord-Brabant, verkeert de RAP-samenwerking tussen Jeroen Leuverink van Fontys Hogeschool en het vo in een wat priller stadium. Leuverink: “Ik ben bij verschillende aanvragen in Brabantse regio’s betrokken geweest en in elk daarvan vervulde Fontys een andere rol. Het begon drie jaar geleden met twee scholen uit Bergen op Zoom en Roosendaal. Die waren op zoek naar een docent scheikunde en vroegen ons mee te denken aan een oplossing. Wij kwamen op het idee een lokaal te huren tussen die twee plaatsen in en daar een docent scheikunde neer te zetten. Nu werken we aan nog veel meer projecten samen in de RAP.”
Verderop in Noord-Brabant werd rond Eindhoven al veel langer samengewerkt tussen de vo-scholen onderling. Bij Fontys werd pas aan de bel getrokken toen medewerking van een lerarenopleiding voorwaarde voor RAP-subsidie bleek. Leuverink: “Bij ons in de regio ervaren niet alle scholen het personeelstekort als urgent. Dat maakt dat ze niet automatisch bij ons aankloppen.”
Fontys is groot. “We zitten in Tilburg, Sittard en Eindhoven. Alleen al bij de eerste- en tweedegraads lerarenopleidingen in Tilburg zitten bijna 4000 studenten. We weten intern bij Fontys niet altijd precies wat er in Eindhoven of Sittard gebeurt. Daarom werken we in deze RAP-regio aan een onderwijsloket dat duidelijkheid schept voor instromers, partnerscholen en lerarenopleidingen. Dat wordt een wegwijzer in het woud aan opleidingen. Het zou mooi zijn als een instromer dankzij het loket precies op de goede plaats terechtkomt. Of dat nou op onze Pedagogisch Technische Hogeschool, bij Universiteit Tilburg of bij Avans is. We hebben allemaal hetzelfde doel: zo goed mogelijk docenten opleiden.”
Initiatief nemen en samenwerken
Hoewel vo-scholen er nog niet om gevraagd hebben, werkt Fontys aan een nieuwe lerarenopleiding. Leuverink: “Digitale geletterdheid wordt steeds belangrijker en elke docent moet daar iets mee kunnen. Wij denken dat er behoefte komt aan een afstudeerrichting of opleiding rond dit thema.”
In Noord-Holland Noord werkt Arjan Dijkstra (secretaris RPOA NHN) al sinds jaar en dag samen met alle opleidingsinstituten. Daar komen nieuwe ideeën vooral bij het vo vandaan en dat verbaast hem niet. “Er zijn heel veel scholen en veel minder opleidingsinstituten. Bovendien heeft vooral het vo last van het lerarentekort. Aan de brainstorms waarin we zoeken naar oplossingen doen zowel vo-besturen als lerarenopleidingen mee. Beide partijen zijn daarin gelijkwaardige partners. Zo ontwikkelen we nu samen leerarrangementen voor zittende docenten. Het generieke cursusaanbod sluit niet goed aan op wat scholen nodig hebben. Samen met de lerarenopleidingen ontwerpen we nu korte trajecten op maat voor alle lagere en hogere docentvaardigheden. De ene docent wil graag beter diagnosticeren en de andere heeft wat extra training in feedback geven nodig. Zo’n kleine cursus draagt bij aan de doorgaande professionalisering. Je begint als student en je wordt uiteindelijk senior docent.”
Profielwerkstukbegeleiding
Rond Wageningen opereert RAP-regio Food Valley. Jamila de Jong van Wageningen University & Research (WUR) is penvoerder. De Jong: “Het lerarentekort is een gedeeld probleem van voortgezet en hoger onderwijs. Het vo vraagt, het ho leidt op. Dan ligt samenwerking voor de hand. Hier in de regio leeft dat nog niet overal. Veel schoolbesturen zijn eenpitters die elkaar wel weten te vinden. Als die een docent nodig hebben, stellen ze in een bestuursappgroepje voor om te poolen met een vacature. Natuurlijk houden wij rekening met het onderwijsprogramma van het vo. Als docenten ondersteuning nodig hebben, sluiten we aan bij hun behoefte.”
Een voorbeeld daarvan is de profielwerkstukbegeleiding die studenten van WUR aan vwo’ers en havisten geven. De Jong: “Wij hebben geen lerarenopleiding waarin een student meteen instroomt, daarvoor kunnen ze pas na het tweede jaar kiezen. Studenten die worden ingezet als profielwerkstukondersteuners kunnen zich alvast oriënteren op het beroep van docent. Ze krijgen daarbij begeleiding van hun vo-docent en de ho-docent. Het mes snijdt aan twee kanten: de ho-docent wordt ontlast en de vo-student leert de beginselen van het vak. Ondertussen ontdekken ze in de praktijk of een carrière in het onderwijs iets voor hen is.”
Van concurrentie naar co-creatie
Kees van Bergeijk is bestuurder van het Martinuscollege in Grootebroek. Zijn school valt onder RAP-regio Noord-Holland Noord waar de banden tussen scholen onderling en lerarenopleidingen al jaren hecht zijn. Een groot voordeel, denkt Van Bergeijk. “Een goede samenwerking heeft tijd nodig. Eerst moeten de schoolbesturen elkaar leren kennen. Daarna moeten ze érkennen dat ze niet als concurrenten wilden opereren, maar juist samen de tekorten te lijf gaan. Als derde verdelen ze de taken en de vierde stap is samenwerking van besturen en opleidingsinstituten.” In deze regio zijn opleidingsinstituten direct betrokken bij heel veel elementen van de RAP. En waar dat niet het geval was, sloten ze zich aan. Ook praten de diverse functiegroepen – bv. hr-medewerkers – in de regio met elkaar. In de regiegroep van de RAP zullen ook de opleidingsinstituten vertegenwoordigd gaan worden.
Van Bergeijk adviseert schoolbesturen om verbinding met elkaar te zoeken en zich aan te sluiten bij de bestaande opleidingsscholen in de regio. “Het is cruciaal dat partijen elkaar niet als concurrenten zien. Besturen en opleiders hebben dan de ruimte om plannen te ontwerpen en samen uit te voeren. Zo maak je van een oppervlakkige samenwerking co-creatie.”